Zes keer wereldkampioen, zeven keer Europees kampioen, olympisch goud en een ontelbaar arsenaal aan Belgische titels: het judopalmares van Ingrid Berghmans is er eentje om van te duizelen. Op haar 30ste trok ze de deur van het judo achter zich dicht en zwaaide ze in Luik de deur van een eigen fitnessclub open. Nu, exact 30 jaar later, spraken we met Berghmans over haar succesvolle carrière, de belangrijkste momenten in haar leven en nog zoveel meer. In dit eerste deel praten we met de Limburgse kampioene over haar indrukwekkende judoloopbaan.
Je hebt als judoka een uniek palmares bij elkaar weten te sprokkelen. Hoe ben je zover geraakt?
“Omdat ik als kind te veel energie had, ben ik op mijn negende met judo begonnen. Mijn papa had de sport ook beoefend en voor de rest was er in mijn woonplaats in Leopoldsburg niet veel. Er was een café met daarachter een feestzaaltje waar we matten konden leggen. We kleedden ons om in de toiletten. Het ging er nogal amateuristisch aan toe.”
Toch oogstte je al snel succes.
“Klopt, op mijn zestiende werd ik Belgisch kampioene, mijn allereerste grote prijs. Vanaf dan ging het in sneltreinvaart: drie weken later stond ik op het EK, op mijn achttiende veroverde ik Europees zilver en amper één jaar later werd ik geselecteerd voor het WK en werd ik meteen wereldkampioen.”
Een unieke prestatie voor een 19-jarige.
“Zeker omdat het eerste wereldkampioenschap in 1980 plaatsvond in New York, in het iconische Madison Square Garden. Het was bovendien het allereerste WK voor vrouwen, teweeggebracht door een historisch persoon die intussen overleden is: Rusty Kanokogi.”
Rusty Kanokogi?
“Zij wou absoluut een WK voor vrouwen. Zij was de pionier van het judo en was zelf ook judoka, maar vermomde zich als man om aan competities te mogen deelnemen. Ze won dan een medaille, maar heeft die medaille op een gegeven moment moeten teruggeven omdat ze een vrouw was. Zij heeft er voor gestreden dat vrouwen naar de Olympische Spelen mochten in 1984 maar dat is net niet doorgegaan. In 1988 was het wel zover.”
En op die Olympische Spelen van 1988 was het meteen prijs voor jou.
“Ik won in Seoul het allereerste vrouwelijke judogoud. Een betwiste gouden medaille, want toen zeiden ze dat het een demonstratiesport was. Maar die naam was slecht gekozen. Alle judoka’s die deelnamen, waren de besten ter wereld. De internationale judofederatie selecteerde acht vrouwen: de vier medaillewinnaars van de vorige wereldkampioenschappen en de vier kampioenen van de andere continenten. Het was de top.”
Bekijk hier hoe Ingrid Berghmans zich naar haar eerste wereldtitel knokte in New York (1980)
Klopt het dat je toch bijna de Spelen moest missen?
“Ja. Zes weken voor de Olympische Spelen had ik vier ribben en mijn sleutelbeen uit de kom. Ik kon dus amper tot niet trainen, maar ik besloot het toch te proberen. Op de Spelen heeft de Belgische federatie me op het matje geroepen om te zeggen dat ik niet genoeg deed en dat ik niet aan mijn conditie werkte, maar dan heb ik geantwoord dat werken aan mijn conditie al lang op voorhand gebeurd was.”
“Ik zie het nog altijd voor mij: wij zijn ooit verloren gelopen in Ter Kamerenbos”
Ingrid Berghmans
Over trainen gesproken: hoe zagen jouw trainingsdagen eruit?
“Ik trainde altijd en overal. Ik trainde samen met Robert Van de Walle en wij gingen altijd voluit. Nu hoor je vaak dat atleten trainen aan 60 procent, dat bestond niet bij ons. Ik zie het nog altijd voor mij: wij zijn ooit verloren gelopen in Ter Kamerenbos. Er was geen denken aan dat we moesten stappen, maar ik was kapot. En Robert maar roepen: ‘Allez Ingridje komaan!’. Ik weet niet hoe lang we gelopen hebben, maar amai!” (lacht)
Viel het te combineren met school?
“Ik stond om vijf uur ‘s ochtends op om te gaan lopen en om zeven uur nam ik de bus naar de sportschool. Onder de middag ging ik lopen en toen ik na school weer thuis kwam, vertrok ik naar de judotraining. Op zaterdag nam ik de boemeltrein met houten bankjes, helemaal van Leopoldsburg naar Brugge. Daar ging ik vier uur trainen. ’s Avonds kwam ik thuis en zei ons moeke: ‘Ingrid ga jij op stap?’ en dan zei ik: ‘Nee moeke, ik ga thuis blijven.’ Ik was zo kapot, maar ik had het ervoor over.”
“Ik zag overal mijn eigen hoofd en dat vond ik moeilijk. Ik durfde niet meer buitenkomen.”
Ingrid Berghmans
In 1980 werd je voor het eerst wereldkampioen. Je was op slag bekend in heel het land.
“Bij terugkomst stond ik wekenlang in elke krant. Iedereen herkende mij op straat. Ik was 19 jaar en ik dacht: ‘Dat komt hier niet goed’. Ik zag overal mijn hoofd en dat vond ik moeilijk. Ik durfde niet meer buitenkomen en ging niet meer uit. Ik moest kiezen van mijn vader: ofwel verder doen en die aandacht een plaatsje geven, ofwel stoppen en dan gaat dat vanzelf over. En ik had geen goesting om te stoppen.”
Ingrid Berghmans was in de jaren 80 letterlijk overal. Verdiende je er goed je boterham mee?
“Op een gegeven moment heb ik geluk gehad. Ik heb daar nooit niet veel over gepraat want het was verboden, maar ik had twee privésponsors. Van de federatie kregen we hoogstens de verplaatsingskosten terugbetaald. Normaal kregen we voor een medaille 60.000 Belgische frank. Toen ik mijn eerste medaille won, kreeg ik amper 30.000 Belgische frank, omdat er vanuit de overheid niet genoeg budget meer was om alle winnaars te belonen.”
“Ik had niet eens genoeg geld om te eten dus kocht ik een sandwich en pikte een tweede”
Ingrid Berghmans
Genoeg om niet meer te moeten gaan werken?
“Om me nog meer toe te leggen op het grondwerk ben ik twee jaar naar Engeland gegaan. ‘s Morgens om zes uur gaf ik daar les aerobics in een sportcentrum. Daardoor mocht ik gratis trainen in het centrum. Ik huurde geen hotelkamer, maar ik logeerde in het huis van een vriend. Hij was net gescheiden en ik onderhield zijn huis. Omdat ik er niet genoeg geld had om te eten, kocht ik eens een sandwich en pikte een tweede. Ik heb altijd mijn plan getrokken. Na mijn eerste wereldtitel werkte ik zelfs als kuisvrouw in het centrum Robert Van de Walle.”
Kregen de toppers dan wel op z’n minst een goede begeleiding?
“Integendeel! Wij hadden geen omkadering. Op het einde van mijn carrière kwamen we eens aan in Japan en was de organisatie ons compleet vergeten. Wij stonden op de luchthaven, maar niemand kwam ons ophalen. Doordat ik daar al zo dikwijls geweest was, belde ik rond en moest ik voor de ploeg zorgen. Ik was de moeder van de bende.”
Benieuwd naar wat Ingrid na haar judocarrière heeft gedaan? Kom het morgen te weten in het tweede deel van haar verhaal.
Tekst: Amber De Pau en Jeroen De Pauw, foto’s: © Jeroen De Pauw